De knikkergriezel in de donkere steeg
De achtertuin van het ouderlijk huis waar ik samen met mijn oudere zussen opgroeide, bereikte je door een grote poort die halverwege een nauw steegje lag. Vijf meter voorbij onze poort maakte het gangetje een haakse bocht en even verderop liep het steegje dood. In dat gedeelte werd het steeds donkerder en guurder. Er groeiden rare planten en soms kwamen er vreemde geluiden en vieze geuren van om de hoek. Wij vertoonden ons in dat deel maar zelden, want het was er absoluut niet pluis.
Dit steegje, dat in dat achterste gedeelte omsloten werd door de muren die de achterkant vormden van allerlei garages en schuurtjes, leidde naar 1 enkele, verrotte houten deur die altijd op slot zat. Van mijn zussen had ik begrepen dat die poort af en toe open ging en dat er dan een jongen naar buiten kwam. Het was volgens hen een beetje een eng kereltje met rare, vieze kleren aan. In zijn vuile hand droeg hij altijd een zakje knikkers en hij vroeg dan aan mijn zussen: “Wie wil er tegen mij knikkeren?”
Mijn zussen durfden hem het knikkeren niet te weigeren want ze waren een beetje bang voor hem. Zijn naam wist niemand en wanneer hij er niet bij was, spraken ze daarom over hem als “knikkergriezel”. Fantastisch hoe de fantasie van kinderen tot dat soort prachtige, nieuwe woorden en namen kan leiden. “Knikkergriezel”, het zou de titel van een best-selling kinderboek kunnen zijn. Of het kon zo maar een nieuw personage voor Sesamstraat worden. Google kende de term “knikkergriezel” in elk geval niet voor dit artikel.
Zelf heb ik deze knikkergriezel overigens nooit gezien. Tot op de dag van vandaag blijft hij voor mij een mythisch figuur, de monsterlijke bewoner van het achterste gedeelte van onze steeg. Later is knikkergriezel waarschijnlijk verhuisd want we hebben hem nooit meer gezien en zijn hem met zijn allen vergeten. En ook het woord knikkergriezel had ik al vele jaren niet meer gehoord, totdat ik recent bedacht had dat ik mijn kinderen een nieuw, nostalgisch spelletje moest leren. Ik had ieder van ons uitgerust met een eigen zakje knikkers en op het plein achter onze tuin een ondiep kuiltje gegraven. En dan werd er door ons geknikkerd “op leven en dood”, want mijn kinderen vonden het erg leuk.
Laatst had ik weer eens zin in een potje knikker. Ik pakte mijn zakje, dat trouwens steeds leger was geraakt. Met een hele enge stem riep ik tegen mijn kinderen “IK WIL AL JULLIE KNIKKERS! Wie gaat er tegen mij knikkeren?”. Mijn dochter van 4 begon hard te gillen en riep: “He bah pappa, doe niet zo eng. Je lijkt wel een knikkergriezel.”
*Uitgelichte foto van steeg door Kryzhof | Shutterstock